De integraal van een functie `f` op het interval `[a, b]` is de som van alle waarden van `f(x)*Delta x` op dit interval als `Delta x` naar `0` nadert.
Je schrijft dit als `int_a^b f(x) text(d)x`.
Om de integraal `int_a^b f(x) text(d)x` te benaderen gebruik je Riemannsommen met `n` deelintervallen:
Als bij `n rarr oo` en dus steeds kleinere deelintervallen, `s` en `S` dezelfde limiet `I` hebben, dan is `I` de waarde van de integraal.
De eerste manier om de oppervlakte onder een gekromde lijn (of het volume binnen een gekromd omwentelingsoppervlak) te bepalen is de uitputtingsmethode van Eudoxus uit ongeveer 370 v.Chr. Daarmee werden - ook in de eeuwen erna - de oppervlakte van de cirkel, de ellips, binnen de parabool, maar ook inhoud en oppervlakte van kegel en bol, bepaald.
Pas tijdens de 17e eeuw werd door Newton en Leibniz onafhankelijk van elkaar naast de differentiaalrekening ook de integraalrekening ontwikkeld. De hoofdstelling van de integraalrekening verbindt beide zaken met elkaar. In het midden van de 19e eeuw gaf Riemann de eerste zorgvuldig opgezette theorie van de integraalrekening.
Kernwoorden op deze pagina: