Je positie op een bol (zoals de Aarde) beschrijf je met een bijzonder assenstelsel. De doorsnede van de bol met een vlak door het middelpunt is de evenaar. De lijn door loodrecht op dat vlak snijdt de bol in de twee polen. De oorsprong is het snijpunt van de evenaar en een daar loodrecht opstaande meridiaan, de 0-meridiaan. Heb je een punt vastgelegd, dan kun je kijken naar verplaatsingen, lijnstukken, driehoeken, ...
De plek van
wordt bepaald door
(lengtegraad, meridiaan) en
(breedtegraad).
Bijvoorbeeld
dus `10` graden oosterlengte en `60` graden noorderbreedte.
De kortste verbinding tussen
en
is een stuk van een grootcirkel op de bol.
De hoeken van
zijn samen
.
En hoe zit het met evenwijdigheid op een bol?
Hier begint de niet-euclidische meetkunde...
Euklides (ca 300 v.Chr.) bouwde in De Elementen de hele meetkunde op vanuit vijf axioma's. Het vijfde, dat over evenwijdigheid, geldt op een bol niet. Bolmeetkunde is een niet-euclidische meetkunde. Op een bol is de hoekensom van een driehoek groter dan
, etc.
In de Oudheid werd de eerste bolmeetkunde ontwikkeld door astronomen die naar de "hemelkoepel" keken, een "bol" waarover sterren, planeten, bewogen.
Bolmeetkunde werd vooral van belang toen in de 16e eeuw navigatie over de wereldzeeën en later de landmeetkunde ontstonden.
Er is in die tijd dan ook een enorme ontwikkeling zichtbaar waarbij de goniometrie de hoofdrol speelt.
Kernwoorden op deze pagina: